Ja. Ook patiënten die eerder niet aan het CUP programma deelnamen, kunnen voor behandeling in aanmerking komen. Dat kan dan onder dezelfde voorwaarden die gelden voor patiënten die in het kader van de CUP het geneesmiddel kregen en aan wie het verstrekt blijft worden na verlening van de handelsvergunning (zie ook hierboven “Hoe lang is een CUP geldig?”).
Moet ik voor een CUP-geneesmiddel bij het Meldpunt Geneesmiddelentekorten en -defecten een melding doen dat het geneesmiddel in de handel is gebracht?
Nee, vergunninghouders hoeven het in de handel brengen pas melden bij het Meldpunt na afloop van het vergoedingstraject. De Geneesmiddelenwet spreekt van ‘daadwerkelijk in de handel brengen’. De CUP gaat over verstrekking aan een specifieke patiëntengroep, die ook na registratie kan doorgaan. Hieronder verstaan we niet het ‘daadwerkelijk in de handel brengen’.
Moet voor een CUP-geneesmiddel nadat het een handelsvergunning krijgt met aRMM als voorwaarde, dit materiaal direct worden geïmplementeerd?
Zodra een CUP-medicijn een handelsvergunning heeft, moet de registratiehouder het additionele risico-minimalisatiemateriaal (aRMM) in Nederland implementeren. Ook als het geneesmiddel nog niet vergoed in de handel wordt gebracht. De registratiehouder legt het aRMM aan het CBG voor. Het CBG toetst het aRMM aan de eisen in beleidsdocument MEB 45. De registratiehouder moet daarom de aanwijzingen in MEB 45 opvolgen. Wijkt het materiaal of de manier van distributie van het aRMM op punten af van de eisen in MEB 45? Dan moet de fabrikant dat voorleggen aan het CBG.
De continuïteit van de verstrekking van het geneesmiddel staat overigens voorop. Het proces van beoordeling en goedkeuring van het aRMM moet de levering dan ook niet ophouden. Patiënten moeten toegang houden tot het geneesmiddel, ook na verlening van de handelsvergunning.